Ik ben altijd op mijn hoede als er een loslopende hond op me afkomt.  Als er een hond grommend voor me staat lukt het me gewoon niet om zelf van me af te bijten of de hond duidelijk te laten zien dat ik meer ballen heb dan hij.  In plaats van non-verbaal, met grote bewegingen, duidelijk te maken dat ik schijt aan hem heb. Ik wacht bewegingsloos af op wat komen gaat. Ik steek stiekem een natte vinger in de lucht om te weten of de zure lucht van pure angst niet rechtstreeks zijn gevoelige neus in gaat.  Ik weet al heel lang dat ik geen overdosis aan testosteron heb geërfd. Ik heb het dit leven meer moeten van veel woorden, begrip, humor, op tijd bukken en heel hard hollen. Bij  een loslopende hond heb ik weinig aan al mijn talenten maar heb ik mijn reptielenbrein nodig. Ik heb even gegoogeld en ik weet nu dat het reptielenbrein in onze hersenstam woont. Hoe ik met het reptielenbrein in contact kan komen is mij een groot raadsel. Toen we onze vrouwen nog, zonder #metoo gedoe, aan de haren de grotten in sleurden en blij waren dat we net vuur konden maken , zorgde dit reptielenbrein voor ons gevoel van veiligheid. Ademhaling, eetlust, overleven maar ook vecht- en vluchtgedrag worden daar geregeld bij een “gezond” mens. 

Ik weet ook precies waar mijn “ongezonde” reactie vandaan komt. In het ideale gezin van de jaren 60 en 70 hoorde, naast het hebben van 2 kinderen en een Opel Kadet, ook een hond. Goed voor de kinderen om voor een dier te zorgen. Goed voor Pa want dan kreeg hij nog een beetje zuurstof binnen na een dag van 30 Caballero zonder filter en mijn moeder had iets om te aaien en in de gaten te houden als wij naar school waren.  Net zoals nu  doodles en andere doorgefokte, kortademige, misvormde maar zeer decoratieve honden hip zijn bij de echte hondenliefhebber, zo was dat in mijn vroegste jeugd de Dwergpinscher. Een kruising tussen een cavia en Bambi. Ik weet niet meer waarom de oerlelijke en levensgevaarlijke Dwergpinscher ooit zo’n  populair huisvriend heeft kunnen zijn.  Waarschijnlijk had Jackie Kennedy Onassis d’r een paar en daarom wilde de hele wereld d’r ook eentje. Tippie was derde generatie broer en zus ofzo. Z’n ogen waren te groot voor zijn oogkassen. Zijn thermostaat deed het niet zo goed want hij was de hele dag aan het bibberen. Die van ons heette Tippie. Wat een chagrijn. Typisch zo’n miezerig hondje die niet eens kan blaffen maar de hele dag keft en toch denkt dat hij een olifant is.  

Ik geef eerlijk toe dat mijn jeugdige enthousiasme niet echt hielp om Tippies humeur te verbeteren. Kijk in mijn jeugd had je nog geen Adhd, Add of andere afkorting. Toen was je gewoon een druk kind. Tippie hield van worst en koekjes maar haatte drukke kinderen. Eigenlijk hield Tippie maar van 1 ding, langs stuiterende drukke kinderen vanuit een hinderlaag aanvallen. Het ergste was nog dat ik daarna ook nog op mijn donder kreeg van mijn moeder omdat IK de hond met rust moest laten. Toen Tippie de eerste keer zijn tanden liet zien dacht ik nog dat hij aan het lachen was. Toen ik terug lachte greep hij mij. De eerste tetanusspuit en gaten in mijn arm alsof ik door Dracula was bezocht waren het gevolg. De absurde reactie van  mijn moeder die me wel troostte en het allemaal heel erg vond maar het nog steeds opnam voor die mislukte kamikaze hond. 

We hebben elkaar de rest van zijn leven gedoogd. We zijn nooit meer vrienden geworden Tippie bleef grommen en kreeg steeds meer doorfok kwalen. En ik. Ik bleef de plakjes worst en de koekjes, die ik van mij moeder kreeg om aan de hond te geven, zelf opeten.

Hij is niet oud geworden en dat is maar goed ook. Wie weet wat voor trauma’s ik nog meer had kunnen op lopen als hij ook nog oud en chagrijnig was geworden. Nu ben ik alleen maar bang voor loslopende honden en die kom je in Utrecht alleen maar tegen als je een balletje aan het trappen bent op het uitlaatveldje. Dus eigenlijk negens last van.

Jan van Piekeren is zanger/schrijver en stamgast bij RTV U-Vandaag.

Geef een antwoord